Belastingplan 2021: Wet beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling

Op grond van de deelnemingsvrijstelling is de winst die een Nederlandse moedervennootschap ontvangt van een dochtervennootschap (deelneming) onder voorwaarden vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Niet alleen winsten zijn onbelast, verliezen zijn niet aftrekbaar. De liquidatieverliesregeling vormt een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling. Op grond van de liquidatieverliesregeling komen verliezen die ontstaan door de liquidatie van een deelneming in mindering op de winst van de moedermaatschappij. De stakingsverliesregeling vormt een uitzondering op de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten. De stakingsverliesregeling is vergelijkbaar met de liquidatieverliesregeling.

Op Prinsjesdag 2019 heeft het kabinet aangekondigd de liquidatie- en stakingsverliesregeling in de vennootschapsbelasting te beperken. Een daartoe strekkend wetsvoorstel is nu ingediend. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat het niet langer mogelijk is om het tijdstip waarop een liquidatie- of stakingsverlies kan worden genomen naar willekeur te plannen. Dat geldt voor alle belastingplichtigen, ongeacht de omvang van het liquidatie- of stakingsverlies. Dit moet de belastingheffing over winsten van multinationals evenwichtiger maken. De voorgestelde beperkingen van de liquidatie- en stakingsverliesregeling treden per 1 januari 2021 in werking en zijn van toepassing op boekjaren die starten op of na 1 januari 2021.

De liquidatieverliesregeling wordt beperkt door drie nieuwe voorwaarden: een kwantitatieve, een territoriale en een temporele voorwaarde.

De kwantitatieve voorwaarde houdt in dat een liquidatieverlies voor zover dit meer bedraagt dan € 5 miljoen alleen in aanmerking wordt genomen als de belastingplichtige beslissende invloed heeft op de besluitvorming van de deelneming. Aan deze voorwaarde is in beginsel voldaan bij een bezit van meer dan 50% van de statutaire stemrechten in de deelneming. De territoriale voorwaarde heeft tot gevolg dat liquidatieverliezen boven € 5 miljoen enkel in aanmerking worden genomen als deze afkomstig zijn uit de EU, de EER of landen waarmee de EU een specifieke associatieovereenkomst heeft gesloten. Het wetsvoorstel bevat een doorkijkbepaling om te vermijden dat aan de kwantitatieve en territoriale voorwaarde kan worden ontkomen door gebruik te maken van een (tussen)houdstervennootschap.

Een liquidatieverlies wordt in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid. Op grond van de huidige regeling geldt er geen termijn waarbinnen de vereffening moet zijn afgerond. Als gevolg hiervan bestaat de mogelijkheid om het verlies te nemen op een gunstig moment voor de belastingplichtige. Voortaan wordt een liquidatieverlies enkel nog in aanmerking genomen als de liquidatie plaatsvindt binnen drie jaar na het kalenderjaar waarin de onderneming is gestaakt of het besluit daartoe is genomen. Deze temporele voorwaarde geldt ongeacht de omvang van de liquidatieverliezen. Anders dan bij de kwantitatieve en territoriale voorwaarde is de franchise bij de temporele voorwaarde dus niet van toepassing. Ook voor de toepassing van de temporele voorwaarde is een doorkijkbepaling opgenomen die voorkomt dat een belastingplichtige zich eenvoudig aan de werking van de voorwaarde kan onttrekken.

Stakingsverliesregeling

Ook voor toepassing van de stakingsverliesregeling gaan een territoriale en een temporele voorwaarde gelden, vergelijkbaar met de voorwaarden van de liquidatieverliesregeling. In de stakingsverliesregeling wordt geen kwantitatieve voorwaarde ingevoerd.

Overgangsrecht

Met betrekking tot de temporele voorwaarde wordt een overgangsregeling opgenomen. Wanneer vóór 1 januari 2021 de onderneming van het ontbonden lichaam of de activiteiten in de andere staat zijn gestaakt of daartoe is besloten, kan een liquidatie- of stakingsverlies in aanmerking worden genomen als uiterlijk op 31 december 2023 de vereffening van de deelneming is voltooid of de belastingplichtige is opgehouden winst te genieten uit die andere staat. Wel moet aan de overige voorwaarden voor het in aanmerking nemen van een liquidatieverlies zijn voldaan. Een liquidatie- of stakingsverlies, dat onder het overgangsrecht valt, mag ook na 31 december 2023 nog in aanmerking worden genomen als het niet tijdig voltooien van de vereffening of de staking niet is gericht op het ontgaan of uitstellen van de heffing van vennootschapsbelasting.

Er geldt een specifieke overgangsbepaling voor de doorkijkbepaling. Dit overgangsrecht ziet op de toepassing van de kwantitatieve en territoriale voorwaarde in de liquidatieverliesregeling. In de situatie waarin het ontbonden lichaam een deelneming of vaste inrichting had die is ontbonden of gestaakt voor 1 januari 2021, is niet beoogd om met behulp van de (tussen)houdstervennootschap aan de toepassing van de kwantitatieve of territoriale voorwaarde te ontkomen, omdat deze nog niet van toepassing waren.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Belastingplan 2021: differentiatie tarief overdrachtsbelasting

Om de drempel voor jongeren bij het kopen van een woning te verlagen, wil het kabinet de overdrachtsbelasting voor deze groep afschaffen. Dat krijgt vorm door de invoering van een eenmalige vrijstelling voor de verkrijging van een woning door een meerderjarige die jonger is dan 35 jaar. Het kabinet wil de positie van starters op de woningmarkt verbeteren ten opzichte van beleggers. Daartoe wordt voorgesteld dat de vrijstelling en het verlaagde tarief van 2% voor woningen worden gekoppeld aan een hoofdverblijfcriterium. Het aankopen van een woning die niet bestemd is voor eigen gebruik wordt daardoor minder aantrekkelijk, ook al omdat het tarief voor dergelijke verkrijgingen omhoog gaat naar 8%. Dat tarief geldt ook voor de aankoop van woningen door rechtspersonen en voor de aankoop van niet-woningen, zoals bedrijfspanden.

Bij verkrijging door meerdere verkrijgers wordt de toepasselijkheid van de vrijstelling bepaald voor iedere verkrijger afzonderlijk. Wie voor 1 januari 2021 een woning heeft gekocht, kan de vrijstelling toepassen voor de aankoop van een volgende woning als hij op dat moment aan de overige voorwaarden voldoet.

Voor de toepassing van het 2%-tarief of de startersvrijstelling moet de verkrijger schriftelijk verklaren dat hij de woning als hoofdverblijf gaat gebruiken.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Belastingplan 2021: wijzigingen toeslagen

Het bestaande toeslagenstelsel kent een aantal nadelen. Daarom is een hervorming van dat stelsel aangekondigd. Dat traject zal een langere periode beslaan. Daarop vooruitlopend wordt nu een aantal maatregelen voor de korte termijn genomen. De maatregelen moeten de Belastingdienst/Toeslagen in staat stellen meer maatwerk aan toeslaggerechtigden te bieden en de praktische rechtsbescherming vergroten. Daarnaast wil het kabinet de administratieve lasten van kleine terugvorderingen verminderen.

Kinderopvangtoeslag

Ouders krijgen maandelijks een voorschot op de kinderopvangtoeslag. Na afloop van het jaar wordt de kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld. Wanneer de definitieve vaststelling afwijkt van het voorschot, wordt het verschil teruggevorderd of nabetaald. In sommige gevallen wordt het volledige bedrag teruggevorderd. Dat doet zich voor als een ouder niet het volledige bedrag aan kinderopvangkosten heeft betaald. Als gevolg van een uitspraak van de afdeling rechtspraak van de Raad van State wordt de kinderopvangtoeslag nu vastgesteld naar rato van de kosten die de ouder wel heeft betaald.

De Belastingdienst/Toeslagen krijgt een discretionaire bevoegdheid om een lager bedrag terug te vorderen. Deze bevoegdheid kan gebruikt worden als door bijzondere omstandigheden terugvordering van het gehele bedrag onevenredig is. Daarnaast kan de Belastingdienst/Toeslagen de berekening van rente over een terugvordering aanpassen.

Ter verhoging van de doelmatigheid worden toeslagen onder een drempelbedrag niet meer teruggevorderd. Het drempelbedrag is gelijk aan het drempelbedrag in de inkomstenbelasting. Voor het jaar 2020 bedraagt het drempelbedrag € 47. Het drempelbedrag wordt jaarlijks aangepast met de inflatiecorrectie.

Op grond van de Awir hebben burgers de verplichting om desgevraagd alle gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen die voor de toekenning van de toeslag van belang kunnen zijn. Deze informatieverplichting wordt verduidelijkt. De informatieverplichting is ook bedoeld voor de bepaling van de hoogte van een voorschot of het herzien van een verstrekt voorschot.

Partners

Gehuwden blijven momenteel, wanneer een van de partners wordt opgenomen in een verzorgings- of verpleeghuis, elkaars toeslagpartner. Niet-gehuwde partners worden in die situatie op verzoek niet langer als toeslagpartner aangemerkt. Deze mogelijkheid gaat ook gelden voor gehuwde partners.

Partnerschap ontstaat voortaan per de eerste van de maand volgend op de gebeurtenis waardoor het partnerschap tot stand komt, zoals een huwelijk of de geboorte van een kind. Met de voorgestelde wijzigingen in het partnerbegrip voor de inkomensafhankelijke regelingen wordt de samenhang met het partnerbegrip voor de inkomstenbelasting doorbroken. Dit heeft tot gevolg dat de complexiteit voor de burger toeneemt.

Er worden niet langer eisen gesteld aan het verzekerd zijn van de partner. De toeslagpartner is daardoor niet meer afhankelijk van de andere toeslagpartner als het gaat om de omvang van het recht op zorgtoeslag.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 14-09-2020

Verzoek teruggaaf btw uit andere EU-lidstaat

Ondernemers, die in 2019 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2019 moet vóór 1 oktober 2020 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Houd er rekening mee dat u voor een verzoek om teruggaaf inloggegevens nodig heeft. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

U kunt btw terugvragen uit een EU-land als u aan een aantal voorwaarden voldoet:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk in de volgende gevallen:
• u bent geen ondernemer voor de btw; of
• uw onderneming verricht uitsluitend vrijgestelde prestaties.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar, maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 05-09-2020

Beslag OM op banktegoeden

De rendementsgrondslag voor box 3 van de inkomstenbelasting is de waarde van de bezittingen verminderd met de schulden. Schulden zijn verplichtingen met waarde in het economisch verkeer. De beoordeling of sprake is van een schuld vindt plaats naar de feitelijke situatie op de peildatum, 1 januari van een kalenderjaar.

De officier van justitie legde in 2016 beslag op de buitenlandse banktegoeden van een belastingplichtige in verband met verdenking van witwassen. De vraag in een procedure voor de rechtbank was of de Belastingdienst bij de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in een reeks van jaren terecht geen rekening heeft gehouden met een aan het beslag ten grondslag liggende vordering. Volgens de Belastingdienst was er op de peildata voor de grondslag van box 3 geen schuld. Er was geen veroordelend vonnis en dus geen verbeurdverklaring of ontnemingsmaatregel opgelegd door de strafrechter.

Onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad uit 1952 en 1993 waarin (nog) geen sprake was van een veroordelend vonnis, oordeelde de rechtbank dat de belastingplichtige het bestaan van een schuld op de peildata van alle betreffende jaren aannemelijk heeft gemaakt. De verdenking van witwassen leidt bij vervolging in het algemeen tot een betalingsverplichting. De beslaglegging is op zichzelf niet maatgevend en vormt geen verplichting of waardeverminderende factor, maar geeft wel een aanwijzing voor het bestaan van een verplichting. Een schuld in box 3 kan in aanmerking worden genomen zonder dat een rechter zich over de omvang en/of de afdwingbaarheid daarvan heeft uitgelaten.

De belanghebbende meende dat de schuld 90% van de totale buitenlandse banktegoeden bedroeg, omdat in slechts 10% van de door het Openbaar Ministerie aangebrachte zaken een vrijspraak volgt. De rechtbank accepteerde deze waardering niet, omdat onduidelijk was of de zaak van de belanghebbende door het Openbaar Ministerie zal worden aangebracht. De Belastingdienst had zich over de waardering van de schuld verder niet uitgelaten. De rechtbank stelde de hoogte van deze schuld vast op 10% van de buitenlandse banktegoeden.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20202821, LEE 19/3871, 20/529 en 20/530 | 20-07-2020

Uitbetaling niet genoten vakantiedagen

Na afloop van zijn dienstbetrekking vorderde een werknemer in een procedure betaling van een aantal niet genoten verlofdagen en vakantiegeld van zijn voormalige werkgever. De werkgever voerde aan dat alle vakantiedagen aan het einde van de arbeidsovereenkomst waren opgenomen. De werkgever kon dit echter niet onderbouwen. De kantonrechter wees de vordering toe, omdat het op de weg van de werkgever ligt om een deugdelijke administratie van verlofdagen te voeren. Het betoog van de werkgever dat de administratie door een computerhack verloren was gegaan, vormde geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat verlies komt voor rekening en risico van de werkgever.

De werkgever bestreed de vordering van het vakantiegeld niet. Wel beriep de werkgever zich op verrekening met een factuur voor de vervanging van sloten van het bedrijfspand omdat de werknemer de sleutels daarvan niet had ingeleverd. De kantonrechter wees dit verweer af. Volgens de werknemer wilde de werkgever de sleutels alleen in ontvangst nemen als de werknemer hem finale kwijting zou verlenen. De werkgever betwistte dat niet. De kantonrechter ging daarom uit van de juistheid van de stelling van de werknemer. Naar het oordeel van de kantonrechter hoefde de werknemer niet akkoord te gaan met de door de werkgever verlangde finale kwijting als voorwaarde voor het in ontvangst nemen van de sleutels. De werkgever kon de werknemer niet met succes verwijten dat de sleutels niet zijn ingeleverd. Om die reden kon de werkgever de kosten van het vervangen van de sloten niet op de werknemer verhalen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBLIM20206425, 8020698 CV EXPL 19-6077 | 25-08-2020

Besluit functionele valuta aangepast

De Belastingdienst kan op verzoek van een belastingplichtige toestaan dat het belastbare bedrag voor de vennootschapsbelasting wordt berekend in een andere geldeenheid dan de euro, de functionele valuta. De voorwaarden voor toepassing zijn gepubliceerd in de Regeling functionele valuta. De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met zijn beleid over de Regeling functionele valuta gewijzigd. De wijziging betreft een goedkeuring voor de verrekening van buitenlandse bronbelasting. Op basis van een goedkeuring hoeft de te verrekenen buitenlandse bronbelasting niet in euro’s te worden omgerekend, maar in de functionele valuta. Daartoe hoeft niet langer een voorafgaand verzoek te worden gedaan.

Ten opzichte van de vorige versie van het beleidsbesluit zijn twee onderdelen toegevoegd. Na de omzetting van de rechtsvorm van een belastingplichtige die gebruik maakt van de regeling functionele valuta hoeft niet langer een verzoek om toepassing van de regeling te worden gedaan. De rechtsvormomzetting wordt voor toepassing van de regeling buiten beschouwing gelaten.

Ook bij toepassing van de regeling functionele valuta moet de vennootschapsbelasting in euro’s worden betaald. Dat betekent dat over de vennootschapsbelastingschuld een valutaresultaat kan ontstaan. Bij de berekening van dat valutaresultaat moet in beginsel worden uitgegaan van het ontstaan van de belastingschuld gedurende het jaar. De staatssecretaris heeft goedgekeurd dat voor de berekening van het valutaresultaat op de vennootschapsbelastingschuld wordt uitgegaan van ontstaan aan het einde van het boekjaar waarop de schuld betrekking heeft.

Het gewijzigde besluit is op 11 augustus 2020 in werking getreden. Het oude besluit is per die datum ingetrokken.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2020-69898, Staatscourant 2020, Nr. 41992 | 03-09-2020

Geen volledig recht op aftrek voorbelasting zonnepanelen voor waterschap

Een waterschap liet een zonnepanelenpark aanleggen op het terrein van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De opgewekte elektriciteit werd deels gebruikt voor de zuiveringsinstallatie en deels geleverd aan de energiemaatschappij. De vraag in een procedure voor de rechtbank was of het waterschap recht had op aftrek van 100% van de omzetbelasting die drukte op de levering van de zonnepanelen. Bepalend voor het antwoord op die vraag is of het waterschap de zonnepanelen volledig gebruikt voor belaste handelingen. Dat zou het geval kunnen zijn als het waterschap de opgewekte elektriciteit volledig onder bezwarende titel levert aan de energiemaatschappij of als het niet aan de energiemaatschappij geleverde deel van de opgewekte elektriciteit fictief aan het waterschap wordt geleverd en op die manier belast is met omzetbelasting.

Volgens de Belastingdienst heeft het waterschap recht op aftrek van 58% van de voorbelasting. Dat is het percentage van de opgewekte stroom dat het waterschap tegen vergoeding aan het elektriciteitsnet levert. Het waterschap stelde zich op het standpunt dat alle opgewekte elektriciteit eerst aan het elektriciteitsnet wordt geleverd en dat daarna 42% door het waterschap wordt afgenomen voor gebruik door de zuiveringsinstallatie. Uit de overgelegde meetgegevens bleek dat het waterschap meer elektriciteit opwekte dan aan het elektriciteitsnet werd geleverd. De conclusie van de rechtbank was dat het waterschap niet alle opgewekte elektriciteit leverde aan het elektriciteitsnet.

De rechtbank beantwoordde de vraag of het eigen gebruik als een fictieve levering kon worden aangemerkt ontkennend. Het door een ondernemer aan zijn bedrijf onttrekken van een goed voor privédoeleinden wordt voor de omzetbelasting met een levering van een goed gelijkgesteld. De werking van deze wetsbepaling is beperkt tot de situatie waarin de ondernemer met betrekking tot dat onttrokken goed geheel of gedeeltelijk recht op aftrek van omzetbelasting heeft. Van de onttrekking van een goed aan het bedrijf was geen sprake. Het zonnepanelenpark wordt blijvend gebruikt voor de rioolwaterzuivering en voor de levering van elektriciteit aan de energiemaatschappij. Voor de opgewekte elektriciteit is geen omzetbelasting in rekening gebracht. Aftrek van voorbelasting is daarmee niet aan de orde, zodat om deze reden geen sprake van een fictieve levering is.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20204034, AWB 19/1135 en AWB 19/1136 | 03-09-2020

Ter beschikking stellen kunstwerken aan via bv-structuur gedreven maatschap

De dga van een bv stelt kunstwerken ter beschikking aan het accountants- en belastingadvieskantoor waarin hij via zijn bv participeert. Sinds de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 rekent de dga de kunstwerken tot zijn terbeschikkingstellingsvermogen. De Belastingdienst heeft na een boekenonderzoek geconcludeerd dat de kunstwerken onder de terbeschikkingstellingsregeling vallen. De dga verwerkte in zijn aangiften inkomstenbelasting telkens een gebruiksvergoeding van nihil voor de terbeschikkingstelling van de kunstwerken.

Over de terbeschikkingstellingsregeling in de aangifte over het jaar 2008 heeft de Belastingdienst vragen gesteld over de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen, de hoogte van de vergoeding en de wijze waarop deze vergoeding is bepaald. Verder heeft de Belastingdienst gevraagd om een specificatie van de kosten en naar de reden van de negatieve resultaten over 2006 tot en met 2009. Nadat de vragen waren beantwoord heeft de Belastingdienst de aanslag conform de ingediende aangifte opgelegd. Ook over de jaren 2010 en 2011 zijn vragen gesteld over de terbeschikkingstellingsregeling vanwege het aangegeven negatieve resultaatsinkomen. Na overleg heeft de Belastingdienst ook voor deze jaren de aanslagen conform de ingediende aangiften opgelegd.

Bij de behandeling van de aangifte over het jaar 2013 week de Belastingdienst af van de aangegeven vergoeding van nihil. Volgens de Belastingdienst bedroeg een zakelijke vergoeding voor de kunstwerken € 140.000. De rechtbank honoreerde het beroep van de dga op door de Belastingdienst opgewekt vertrouwen en stelde de vergoeding voor de ter beschikking gestelde kunstwerken vast op nihil. In eerdere jaren was de vergoeding uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Daarom mocht de dga menen dat de Belastingdienst het standpunt had ingenomen dat een gebruiksvergoeding van nihil in dit geval zakelijk is. Dat standpunt is niet zo duidelijk in strijd met een juiste wetstoepassing dat de dga in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen.

De Belastingdienst heeft bij het opleggen van de aanslag IB 2013 het aangegeven boekverlies bij de verkoop van twee schilderijen niet geaccepteerd. Volgens de Belastingdienst kunnen deze verkoopverliezen niet worden vastgesteld omdat er geen inzicht is in het verloop van de terbeschikkingstellingsbalans. Op basis van de aan- en verkoopnota’s en het ontbreken van afwaarderingen of afschrijvingen op de boekwaarde van de schilderijen heeft de rechtbank het geclaimde verlies wel geaccepteerd.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20203929, ARN 19/364 en 19/4245 | 03-09-2020

Nieuwe ronde corona-steunmaatregelen

De coronamaatregelen hebben nog steeds veel impact op de economie en per 1 oktober 2020 lopen de huidige steunmaatregelen ten einde. Daarom komt het kabinet met een steun- en herstelpakket voor ondernemers en werkenden, dat volgt op de twee eerdere noodpakketten. Het nieuwe pakket loopt tot in 2021 en is gestoeld op drie pijlers: steun, helpen aanpassen en investeren.
Het kabinet verlengt vanaf 1 oktober 2020 diverse lopende steunmaatregelen. De voorwaarden daarvan worden aangepast, de vergoedingen worden lager maar de looptijd is langer, zodat ze meer zijn gericht op de langere termijn. Het kabinet neemt bovendien nieuwe maatregelen om bedrijven te stimuleren om meer te investeren in economische groei. Ook zet het kabinet extra middelen in om mensen via scholing en begeleiding te helpen bij het vinden van ander werk. 
De maatregelen in dit pakket beslaan rond de 11 miljard euro aan extra uitgaven en 1,5 miljard euro aan vervroegde investeringen. Dit staat los van de kabinetsinvesteringen op Prinsjesdag.  

Coronaregelingen voor ondernemers en werknemers vanaf 1 oktober 2020 

NOW (tegemoetkoming loonkosten) 
De regeling wordt met negen maanden verlengd, met drie keer drie maanden. In die periode wordt de NOW geleidelijk afgebouwd, zodat ondernemers en werkenden tijd en ruimte hebben om zich aan te passen. 

Tozo (inkomensondersteuning zelfstandigen) 
Deze regeling wordt ook negen maanden verlengd, tot en met 30 juni 2021, en kent een toets op beschikbare geldmiddelen. Gemeenten bieden vanaf 1 januari 2021 extra dienstverlening aan zelfstandig ondernemers, zoals bij- of omscholing en heroriëntatie. 

TVL (tegemoetkoming vaste lasten mkb) 
De belastingvrije tegemoetkoming wordt opnieuw ingezet en het maximale bedrag per bedrijf per drie maanden wordt verhoogd naar 90.000 euro. De regeling wordt met drie keer drie maanden verlengd tot en met 30 juni 2021 en in die periode geleidelijk afgebouwd, zodat ondernemers tijd en ruimte hebben om zich aan te passen. 

Borgstellingen, leningen en garantiefondsen 
De extra, verruimde of meer toegankelijke kredietverlening en -garanties aan kleine en middelgrote bedrijven voor voldoende liquiditeit (BMKB-C, GO-C en KKC) blijven ook na 1 oktober 2020 beschikbaar. 

Belastingmaatregelen 
Ondernemers kunnen tot 1 oktober 2020 belastinguitstel aanvragen. Daarmee loopt het uitstel op uiterlijk 1 januari 2021 af. Ondernemers moeten echter niet alsnog in de knel komen bij het terugbetalen en krijgen met twee jaar ruim de tijd om de opgebouwde belastingschuld weer af te lossen. De tijdelijke verlaging van invorderingsrente naar bijna nul wordt verlengd tot en met 31 december 2021, zodat ondernemers met zo min mogelijk extra kosten worden geconfronteerd. 

Belastinguitstel tot 1 januari, ruime terugbetalingsregeling voor ondernemers 
Ondernemers kunnen tot uiterlijk 1 oktober uitstel van belasting aanvragen of een verlenging van het uitstel aanvragen. Daarmee loopt voor alle ondernemers het uitstel uiterlijk op 1 januari 2021 af. Op deze manier loopt het bedrag van belasting dat uiteindelijk terugbetaald moet worden, niet onnodig op. Het kabinet wil niet dat ondernemers alsnog in de knel komen bij het terugbetalen. Daarom komt er een ruime terugbetalingsregeling van twee jaar om de opgebouwde belastingschuld weer af te lossen. 
Als de ontwikkeling van het coronavirus met nieuwe of verscherpte maatregelen hier aanleiding toe geeft, kan hier opnieuw naar worden gekeken. 

Terugbetalingsregeling en maatwerk 
Terugbetalen hoeft niet zo snel. Ondernemers krijgen een betalingsregeling aangeboden van de Belastingdienst waarmee ze tot 1 januari 2023 iedere maand een vast bedrag terug betalen. 
Als de periode van twee jaar te kort is voor een ondernemer zal de Belastingdienst samen met de ondernemer kijken of een maatwerkoplossing mogelijk is op basis van bestaand beleid. Uiteraard is het ook mogelijk om eerder af te lossen als de ondernemer dit wil. 

Verlaging invorderingsrente verlengd 
Om ondernemers zo min mogelijk met extra kosten te confronteren, zal de tijdelijke verlaging van invorderingsrente naar bijna nul worden verlengd tot en met 31 december 2021. Zo hebben ondernemers de komende tijd vrijwel geen kosten bovenop de belastingschuld die ze aan het aflossen zijn. 
De belastingrente gaat weer naar 4%, omdat dit een prikkel is om op tijd aangifte te doen. De belastingrente voor de vennootschapsbelasting zal tot 31 december 2021 worden verlaagd naar 4% in plaats van de oorspronkelijke 8%. Zo worden ondernemers niet direct met hoge lasten geconfronteerd. 

Overige maatregelen 
Ook een aantal andere belastingmaatregelen die wegens corona genomen zijn, zoals de betaalpauze voor hypotheekverplichtingen, lopen door tot 1 januari 2021. 
Daarnaast is een nieuwe maatregel getroffen: werknemers behouden recht op reisaftrek voor ov-kosten voor woon-werkverkeer die zij niet van de werkgever vergoed krijgen, ook al werken zij thuis. Voorwaarde is dat de kosten ongewijzigd zijn gebleven. 

Nieuwe maatregelen gericht op investeringen 

Het kabinet neemt ook nieuwe maatregelen gericht op het stimuleren van investeringen en uiteindelijk economische groei. Publieke investeringen in onder meer infrastructuur ter waarde van twee miljard euro worden naar voren gehaald. Het kabinet investeert daarnaast in een nationale scale-up faciliteit (150 miljoen euro) en reserveert 300 miljoen euro om eventueel te kunnen participeren in een beoogd privaat fonds om (middel)grote bedrijven te herkapitaliseren. 
Ook stelt het kabinet 150 miljoen euro beschikbaar om het fondsvermogen van de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) extra aan te vullen, zodat zij innovatieve mkb-ondernemingen via financiering kunnen versterken. Het kabinet heeft 255 miljoen euro vrijgemaakt voor cofinanciering van EU-programma’s gericht op regionale ontwikkeling, innovatie, duurzaamheid en digitalisering. 

Aanvullend sociaal pakket 
De komende maanden zullen sommige mensen hun werk kwijtraken en op zoek moeten naar een andere baan. Anderen zullen de overstap willen maken van hun huidige werk naar ander werk met meer toekomstperspectief. Het kabinet wil mensen daarbij helpen. Daarom trekt het kabinet geld uit voor begeleiding bij het vinden van nieuw werk door het UWV en de gemeenten. Ook komt er meer geld vrij voor om- en bijscholing. Daarnaast gaat het kabinet mensen die kwetsbaar zijn in een economische crisis extra ondersteunen, zoals jongeren en mensen in de banenafspraak. Ook wil het kabinet mensen met een hoog risico op armoede en problematische schulden helpen. In totaal trekt het kabinet voor dit aanvullend sociaal pakket ruim 1 miljard euro uit. 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 31-08-2020