Wie is afnemer van prestatie?

Een ondernemer kan de omzetbelasting, die door andere ondernemers aan hem voor door hen verrichte leveringen en diensten in rekening is gebracht, in aftrek brengen. Voorwaarde is dat de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt in het kader van zijn onderneming. Volgens de Hoge Raad geldt in beginsel de persoon aan wie door een ondernemer een factuur is uitgereikt waarin hij wordt genoemd als degene aan wie de levering of dienst is verricht als afnemer van de prestatie. Behoudens tegenbewijs is deze persoon degene die recht heeft op aftrek van voorbelasting indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan.

Een bv kocht een auto voor een bedrag van € 85.000. In dit bedrag was € 13.245 aan omzetbelasting begrepen. De bv heeft dit bedrag aan omzetbelasting als voorbelasting in mindering gebracht op de aangifte omzetbelasting. Een maand later verkocht de bv de auto aan haar dga voor € 15.000, inclusief € 1.122 aan omzetbelasting. De auto is door de oorspronkelijke verkoper direct geleverd aan de dga. Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst de aftrek van voorbelasting bij de bv gecorrigeerd door het opleggen van een naheffingsaanslag. De correctie bedroeg per saldo € 12.123.

In de procedure over de naheffingsaanslag was onder meer in geschil of de bv ter zake van de levering van de auto recht heeft op aftrek van voorbelasting. Een ander punt van geschil was of het verschil tussen aan- en verkoopprijs van de auto, dat als verkapte dividenduitkering is aangemerkt, onderdeel is van de vergoeding voor de overdracht van de auto aan de dga. De rechtbank diende daarnaast de vraag te beantwoorden of sprake is van misbruik van recht, waardoor geen recht bestaat op aftrek van voorbelasting en of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

De rechtbank stelde vast dat de factuur op naam van de bv is gesteld en dat zij daarin wordt verplicht die factuur te betalen. Niet in geschil is dat de bv de factuur heeft voldaan. De Belastingdienst betwistte dat de bv de afnemer van de auto is. Het is daarom aan de Belastingdienst om te bewijzen dat de levering van de auto niet aan de bv is verricht. De Belastingdienst wees erop dat het kenteken van de auto niet op naam van de bv is gesteld en dat de auto niet is gebruikt binnen de onderneming van de bv. De auto is bij de oorspronkelijke verkoper blijven staan tot na het moment waarop deze was doorverkocht door de bv aan de dga. De bv heeft geen nader bewijs aangedragen waaruit blijkt dat zij de afnemer is van de auto. De naheffingsaanslag is daarom terecht en niet te hoog opgelegd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20238690, HAA 21/5867 | 11-07-2023

Kamerbrief inhoud Belastingplan 2024

De staatssecretaris van Financiën heeft een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de inhoud van het Belastingplan 2024. Vanwege de demissionaire status heeft het kabinet ervoor gekozen om maatregelen zoveel mogelijk als zelfstandig wetsvoorstel in dienen. Gevolg is dat het pakket naar verwachting uit twaalf wetsvoorstellen zal bestaan. Het gaat om de volgende wetsvoorstellen:

  1. Belastingplan 2024;
  2. Belastingplan BES Eilanden 2024;
  3. Overige fiscale maatregelen 2024;
  4. Fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw;
  5. Fiscale klimaatmaatregelen elektriciteit en industrie;
  6. Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling;
  7. Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling;
  8. Fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen;
  9. Wet compensatie selectie aan de poort;
  10. Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm;
  11. Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024;
  12. Wet tijdelijke regeling herzien aangifte Inkomstenbelasting.

1. Wetsvoorstel Belastingplan 2024

Dit wetsvoorstel bevat zoals gebruikelijk fiscale maatregelen met budgettaire gevolgen, waaronder koopkrachtmaatregelen.

2. Wetsvoorstel Belastingplan BES Eilanden 2024

Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) hebben sinds de wijziging van hun staatsrechtelijke positie binnen het Koninkrijk op 1 januari 2011 een afzonderlijk fiscaal stelsel. Het fiscale stelsel op de BES-eilanden bevat een aantal bepalingen en onderdelen die moeten worden verbeterd. Dit wetsvoorstel omvat aanpassingen en verbeteringen.

3. Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2024

De maatregelen in dit wetsvoorstel hebben geen gevolgen voor het budgettaire beeld, maar zijn bedoeld om fouten in wetgeving te herstellen en gerechtelijke uitspraken te codificeren.

4. Wetsvoorstel Fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw

Het kabinet streeft naar een reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Dit wetsvoorstel omvat een pakket maatregelen dat ervoor moet zorgen dat de uitstoot van de glastuinbouwsector in 2030 is beperkt tot 4,3 Megaton.

5. Wetsvoorstel Fiscale klimaatmaatregelen elektriciteit en industrie

Dit wetsvoorstel omvat maatregelen om de vrijstellingen voor metallurgische en mineralogische procedés en de vrijstelling duaal en non-energetisch gebruik van kolen in de kolenbelasting af te schaffen en de hoogte van de minimum CO2-prijs voor de elektriciteitssector en de industrie aan te passen.

6. Wetsvoorstel Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling

Dit wetsvoorstel past de definitie van het fonds voor gemene rekening en de regeling voor de vrijgestelde beleggingsinstelling in de vennootschapsbelasting aan. Het voorstel is om deze wijzigingen per 1 januari 2025 in werking te laten treden. Per 1 januari 2024 wordt voorzien in overgangsrecht.

7. Wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling

Dit wetsvoorstel past de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling in de vennootschapsbelasting aan. Door de aanpassing zal het vanaf 1 januari 2025 niet meer mogelijk zijn voor een fiscale beleggingsinstelling om direct te beleggen in Nederlands vastgoed.

8. Wetsvoorstel Fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen

Dit wetsvoorstel bevat aanpassingen van het kwalificatiebeleid voor (buitenlandse) rechtsvormen voor Nederlandse fiscale doeleinden.

9. Wetsvoorstel Wet compensatie selectie aan de poort

Bij het proces Selectie aan de Poort werden aangiften inkomstenbelasting onder meer beoordeeld op mogelijke systeemfraude. Mogelijk was de selectie meer gericht op kenmerken van de belastingplichtige dan op fiscale risico’s. Deze aangiften zullen opnieuw worden beoordeeld. Als de selectie op niet-fiscale gronden heeft plaatsgevonden, wil het kabinet de betreffende burger compenseren.

10. Wetsvoorstel Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm

Met het wetsvoorstel wordt beoogd de financiële prikkel voor ‘no-cure-no-pay’-bedrijven om procedures te starten en voort te zetten met als voornaamste reden het verkrijgen van een proceskostenvergoeding te beperken.

11. Wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 (de BOR en de DSR)

Dit wetsvoorstel bevat vijf maatregelen om de fiscale bedrijfsovergangsfaciliteiten aan te passen, plus de op Prinsjesdag 2022 aangekondigde maatregel om aan derden verhuurd vastgoed wettelijk aan te merken als beleggingsvermogen.

12. Wetsvoorstel Wet tijdelijke regeling herzien aangifte inkomstenbelasting

De Belastingdienst hanteert een werkwijze die ervoor zorgt dat belastingplichtigen en de Belastingdienst niet onnodig juridisch en formeel hoeven te communiceren over aanpassing van de aanslag inkomstenbelasting. Voor deze werkwijze is een wettelijke grondslag nodig.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000195945 | 30-08-2023

Energielijst 2023 tussentijds uitgebreid

De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor de energie-investeringsaftrek (EIA) is tussentijds uitgebreid. Vanaf 5 september kan EIA worden aangevraagd voor investeringen waarvoor subsidie vanuit de regeling Energie-efficiëntie Glastuinbouw is verleend. Ook voor investeringen in warmte- en/of koudenetten en in CO2-afvang voor permanente opslag kan EIA worden aangevraagd.

De uitbreiding van de lijst geldt met terugwerkende kracht ook voor investeringen vanaf 1 januari 2023. Bedrijven, die tussen 1 januari 2023 en 5 september 2023 in de betreffende technieken hebben geïnvesteerd, kunnen deze investeringen melden tot maximaal drie maanden na 5 september 2023.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 03-09-2023

Besluit belastingplicht van stichtingen en verenigingen

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met beleid over de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van stichtingen en verenigingen gewijzigd. De vorige versie van het besluit dateert van 2005. In de herziene versie is beleid toegevoegd over het criterium "deelname aan het economische verkeer" en is het beleid ten aanzien van het winststreven bij gesubsidieerde instellingen verduidelijkt en verruimd. Daarnaast is beleid opgenomen over de regeling integrale belastingplicht en zijn de vereisten, waaraan een lichaam dat een sociaal belang behartigt, moet voldoen om gebruik te kunnen maken van de fictieve loonkostenaftrek verduidelijkt.

Deelname aan het economische verkeer

Van deelname aan het economische verkeer is sprake als goederen worden geleverd of diensten worden verricht aan derden. Derden kunnen de leden van een vereniging zijn. De volgende criteria zijn van belang voor het antwoord op de vraag of een stichting of vereniging deelneemt aan het economische verkeer:

  1. Bij het verrichten van activiteiten binnen een vaste, besloten groep, is niet snel sprake van deelname aan het economische verkeer.
  2. Dat is anders als eenvoudig kan worden toegetreden tot de besloten groep om tegen betaling goederen of diensten te ontvangen.
  3. Betreft het uitsluitend de algemene belangenbehartiging van de leden, dan is in beginsel geen sprake van deelname aan het economische verkeer.
  4. Worden tegen vergoeding individuele activiteiten verricht ten behoeve van leden en/of derden, dan is sprake van deelname aan het economische verkeer.

Omdat een stichting geen leden heeft zal bij een stichting sneller dan bij een vereniging sprake zijn van deelname aan het economische verkeer.

Winststreven bij gesubsidieerde instellingen

Er is sprake van een winststreven als een instelling met haar activiteit(en) naar verwachting over meerdere jaren bezien positieve resultaten zal behalen. De eventuele exploitatieoverschotten van een gesubsidieerde instelling moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of sprake is van een winststreven. Er is geen sprake van een winststreven wanneer een gesubsidieerde instelling behaalde overschotten moet aanwenden overeenkomstig de subsidiedoeleinden of moet terugbetalen aan de subsidieverstrekker.

Het komt voor dat een gesubsidieerde instelling een eigen bijdrage vraagt van degenen voor wie de instelling activiteiten verricht. Ook komt voor dat een instelling naast gesubsidieerde activiteiten dezelfde activiteiten op contractbasis verricht. Deze laatste activiteiten zouden in aanmerking komen voor subsidies als deze worden uitgevoerd in een andere gemeente. Is in deze situaties beperkt sprake van eigen bijdragen of van vergoedingen van gemeenten op contractbasis, dan is onder voorwaarden geen winststreven aanwezig bij de instelling.

Integrale belastingplicht

Stichtingen en verenigingen zijn slechts vennootschapsbelastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijven. Gedeeltelijk belastingplichtige stichtingen en verenigingen, die kwalificeren als culturele ANBI, kunnen onder voorwaarden opteren voor integrale belastingplicht. Daardoor kunnen de resultaten van de niet-ondernemingsactiviteiten worden gesaldeerd met de resultaten van de ondernemingsactiviteiten.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2023-11888, Staatscourant 2023, Nr. 23036 | 22-08-2023

Terugvragen in ander EU-land betaalde omzetbelasting

Ondernemers, die in 2022 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2022 moet vóór 1 oktober 2023 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken, die later binnenkomen, worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het enkele weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

Om btw uit een ander EU-land terug te vragen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten zijn of worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:
• geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
• de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 28-08-2023

Toestemming ontslag te vroeg gevraagd voor compensatie transitievergoeding

Bij de beëindiging van de onderneming van een natuurlijke persoon vanwege diens pensionering wordt compensatie van de aan werknemers betaalde transitievergoeding verstrekt. De ondernemer moet in de tweede helft van het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het verzoek om de toestemming is ingediend gemiddeld minder dan 25 werknemers in dienst hebben gehad. Voorwaarde voor compensatie is dat de ondernemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt of zal bereiken binnen zes maanden na de indiening van het verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen.

Volgens de Centrale Raad van Beroep heeft het UWV terecht geweigerd om compensatie te verstrekken aan een ondernemer, die de ontslagaanvragen voor zijn vijf werknemers ruim acht maanden voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd heeft ingediend.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20231598, 22/2393 CRTV | 16-08-2023

Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed

Een belangrijk doel uit het Klimaatakkoord is vermindering van de CO2-uitstoot. Deze vermindering moet ten dele bereikt worden door een verlaging van het energiegebruik van gebouwen. De Dumava-regeling is een subsidieregeling, die eigenaren van maatschappelijk vastgoed wil stimuleren om te investeren in het verduurzamen van hun gebouw. De regeling zal tot 2030 jaarlijks worden opengesteld. De eerstvolgende openstelling is van 18 september 2023 tot en met 31 december 2024.

Er is een budget beschikbaar van € 190 miljoen. De subsidie bedraagt minimaal € 5.000 en maximaal € 2,5 miljoen per aanvraag. De subsidie bedraagt 30% van de projectkosten. Voor energieadvies bedraagt de subsidie 50% van de kosten. Onder projectkosten vallen de kosten van ontwerp, bouwmateriaal, bouwmaterieel, gebouwgebonden installaties, projectmanagement en arbeid.

Doelgroep

De regeling is bestemd voor vastgoed in Nederland, dat eigendom is van een maatschappelijke instelling binnen de sectoren:

  • decentrale overheid;
  • onderwijs;
  • zorg;
  • cultuur;
  • religieuze instellingen.

Daarnaast komen rijksmonumenten, die geen woonhuizen zijn, en overige gebouwen met een publieksfunctie in aanmerking. Er is een lijst met sbi-codes beschikbaar waaronder een organisatie moet vallen om in aanmerking te komen voor de Dumavaregeling. Organisaties met een van de kwalificerende sbi-codes, die inkomsten- of vennootschapsbelastingplichtig zijn, komen niet in aanmerking voor subsidie. Deze groep kan gebruik maken van de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil).

Maatschappelijk vastgoed in de sportsector valt niet onder deze regeling als de instelling gebruik kan maken van de subsidieregeling BOSA.

Voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor subsidie moet een organisatie een of meer verduurzamingsmaatregelen van de maatregelenlijst of een integraal verduurzamingsproject uitvoeren. Een integraal verduurzamingsproject omvat vier of meer maatregelen. De maatregelen berusten op een energieadvies. Vastgoed, dat is opgeleverd na 1 januari 2012, komt alleen in aanmerking voor subsidie als het wordt afgekoppeld van de aardgasaansluiting. De werkzaamheden mogen pas worden uitgevoerd nadat de subsidie is aangevraagd. De verduurzamingsmaatregelen dienen binnen twee jaar na de subsidieverstrekking te zijn afgerond. Voor een integraal project geldt een periode van drie jaar na subsidieverstrekking. Voor het maatschappelijk vastgoed mag niet eerder Dumava-subsidie zijn toegekend.

De organisatie ontvangt voor de verduurzamingsmaatregel(en), waarvoor zij Dumava-subsidie aanvraagt, geen andere subsidie.

Bron: Overig | besluit | 28-08-2023

Verhoging brandstofaccijns per 1 januari 2024

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de hoogte van de brandstofaccijns per 1 januari 2024. Per die datum vervalt bij ongewijzigd beleid het resterende deel van de accijnsverlaging. De accijns op benzine stijgt dan ongeveer 8,7 cent per liter. Voor diesel bedraagt de stijging 5,6 cent per liter. Daar komt de indexatie met de tabelcorrectiefactor van 9,9% bovenop. Inclusief btw over de accijnsverhoging stijgt de prijs van een liter benzine per 1 januari 2024 met 21 cent. Voor diesel bedraagt prijsstijging ruim 13 cent per liter. De staatssecretaris merkt op dat de accijnstarieven per 1 januari 2024 nog kunnen wijzigen als gevolg van de augustusbesluitvorming en als gevolg van de behandeling van het Belastingplan 2024.

Ten opzichte van het jaar 2022 stijgt de accijns op benzine per 1 januari 2024 van € 823,71 naar € 962,29 en op diesel van € 528,46 naar € 628,36 per 1.000 liter. Het minimumbelastingniveau op basis van de Europese richtlijn Energiebelastingen bedraagt voor benzine € 359 en voor diesel € 330 per 1.000 liter.

Tijdens de parlementaire behandeling van de voorjaarsnota heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen om lagere brandstofaccijns als optie op tafel te houden bij de augustusbesluitvorming.

De vraag of het klopt dat op basis van de verwachte benzineprijs in 2024 en een gemiddeld stadsverbruik voor een auto de belastingvrije kilometervergoeding alleen de benzinekosten dekt, heeft de staatssecretaris niet echt beantwoord. Hij verwijst naar een uitgevoerde evaluatie waaruit blijkt dat de variabele kosten van een middenklasse benzineauto lager liggen dan de onbelaste kilometervergoeding van € 0,22 per kilometer, zoals die vanaf 2024 geldt. Bij de behandeling van het Belastingplan 2023 heeft de staatssecretaris toegezegd om een verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding naar € 0,23 per kilometer te willen bezien. Dit punt zal betrokken worden in de augustusbesluitvorming.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000188039 | 22-08-2023

Woon-werkverkeer met auto van de zaak voor omzetbelasting

De Hoge Raad heeft in 2017 vier arresten gewezen in massaalbezwaarprocedures over de omvang van het privégebruik van een auto van de zaak voor de omzetbelasting. Vervolgens heeft de Belastingdienst een collectieve uitspraak gedaan op de bezwaren. Die collectieve uitspraak houdt in dat de bezwaren op één punt na ongegrond zijn verklaard. De bezwaren zijn gegrond verklaard op het punt van de wijze waarop de werkelijke omvang van het privégebruik kan worden aangetoond. Op dat onderdeel dient de Belastingdienst individuele uitspraken op bezwaar te doen.

Een ondernemer, wiens bezwaar tegen de aangiften omzetbelasting onder de massaalbezwaarprocedure was gebracht, had in zijn bezwaar aangevoerd dat het woon-werkverkeer van de werknemers niet als privégebruik kan worden aangemerkt. Volgens de ondernemer was sprake van een uitzonderingssituatie als bedoeld in het arrest Fillibeck van het Hof van Justitie EU. De werknemers, aan wie een auto ter beschikking was gesteld, hadden de mogelijkheid om thuis te werken. Daarom zouden de ritten van huis naar kantoor niet als privégebruik gelden. Voor de berekening van de omvang van het privégebruik zouden slechts de variabele autokosten in aanmerking moeten worden genomen. Naar aanleiding van de collectieve uitspraak op bezwaar heeft de ondernemer een nadere motivering van zijn bezwaar verstrekt. Daarin heeft de ondernemer zijn hiervoor genoemde standpunten herhaald. De inspecteur heeft geen individuele uitspraak op bezwaar gedaan omdat het naar zijn mening een feitelijke uitwerking van de uitspraken van de Hoge Raad betrof, die deel uitmaakte van de collectieve uitspraak op bezwaar. Tegen de weigering om uitspraak op bezwaar te doen heeft de ondernemer beroep ingesteld. De procedure is uiteindelijk bij de Hoge Raad beland.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze procedure geoordeeld dat ondanks de mogelijkheid van thuiswerken het woon-werkverkeer privégebruik vormt. Er doen zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voor waardoor het woon-werkverkeer als zakelijk gebruik zou zijn aan te merken. Verder heeft het hof geoordeeld dat ook de vaste uitgaven voor de auto tot de maatstaf van heffing voor het privégebruik behoren.

De Hoge Raad onderschrijft de oordelen van het hof. Een werknemer kiest zelf zijn woonplaats. Als de werkgever de werknemer in staat stelt om te reizen tussen zijn woon- en werkplaats dient dat privédoeleinden van de werknemer. Dat is alleen anders als het wegens bijzondere omstandigheden nodig is dat de werkgever voor dit vervoer zorg draagt. In zo’n bijzonder geval is het persoonlijke voordeel voor de werknemer ondergeschikt aan de bedrijfsdoeleinden en is daardoor sprake van zakelijk gebruik. De omstandigheid dat werknemers thuis kunnen werken heeft niet tot gevolg dat de belangen van de onderneming van de werkgever eisen dat deze voor het vervoer van de werknemers naar kantoor zorgt wanneer zij niet thuiswerken.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20231094, 20/02469 | 17-08-2023

Gemeente dient op verzoek afschrift van gegevens te verstrekken in WOZ-procedure

Op grond van de Wet WOZ dient de gemeentelijke heffingsambtenaar op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens, die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. Deze wettelijke verplichting kan ook betrekking hebben op gegevens die niet zijn vermeld in het (model)taxatieverslag van de onroerende zaak.

In het bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking verzocht de belanghebbende om toezending van het taxatieverslag, de grondstaffel en de taxatiekaart, voorafgaand aan de hoorzitting. De heffingsambtenaar volstond met toezending van het taxatieverslag. De grondstaffel en de taxatiekaart heeft hij voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage gelegd. De heffingsambtenaar heeft de belanghebbende niet geïnformeerd over de terinzagelegging. Volgens Hof Amsterdam is de heffingsambtenaar niet verplicht om in de bezwaarfase andere stukken aan de belanghebbende toe te zenden dan het taxatieverslag. Voor andere stukken dan het taxatieverslag reikt de verplichting niet verder dan tot terinzagelegging daarvan.

In cassatie oordeelt de Hoge Raad anders. De heffingsambtenaar is verplicht om op een voldoende specifiek verzoek een afschrift van gegevens te verstrekken, die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak. Aan die verplichting doet niet af dat deze gegevens op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, die voorafgaand aan het horen in bezwaar ter inzage moeten worden gelegd. De Hoge Raad merkt op, dat de verplichting ook betrekking kan hebben op gegevens van voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20231052, 22/01219 | 17-08-2023