Verlaagde btw-tarief van toepassing bij sporten op het strand

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat buitensportactiviteiten op en rond het strand onder het verlaagd btw-tarief kunnen vallen. Voorwaarde is wel dat er gebruik kan worden gemaakt van een accommodatie met het oog op de voorbereiding voor het beoefenen van de sport en/of de afronding daarvan.

In een drietal zaken waarover de Hoge Raad heeft geoordeeld, vonden de sportactiviteiten plaats op een door de gemeente voor het beoefenen van strandsporten aangewezen openbaar stuk strand. Voor het blokarten, powerkiten, beachvolleybal, beachvoetbal en handboogschieten kunnen de sporters gebruikmaken van een nabijgelegen strandpaviljoen. Hier hebben zij de beschikking over een ontvangstruimte, een opslagruimte en een kleedruimte met douchegelegenheid. Voor de surflessen wordt een voor het omkleden en douchen ingerichte vrachtcontainer op het strand geplaatst, die bij slecht weer ook gebruikt kan worden voor instructies. 

De Hoge Raad concludeert dat met de beschikking over het strandpaviljoen en de container aan de voorwaarde is voldaan dat er een accommodatie beschikbaar is voor instructie en omkleden. Het maakt daarbij niet uit dat het sporten plaatsvindt op openbaar terrein.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20258 | 16-01-2025

Wie kan er bezwaar maken tegen parkeerboete?

Een naheffingsaanslag parkeerbelasting wordt aan de kentekenhouder van de auto opgelegd. De bestuurder tekent hiertegen bezwaar aan. Hij heeft immers de auto geparkeerd zonder te betalen. De gemeente verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er geen machtiging van de kentekenhouder was overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de gemeente het bezwaar opnieuw moet behandelen. Bovendien beantwoordt de rechter de vraag wie eigenlijk bezwaar kan maken tegen een parkeerboete: alleen de kentekenhouder of ook de bestuurder?

Standpunt van de bestuurder

De bestuurder maakt bezwaar tegen de aan de kentekenhouder opgelegde boete. In het bezwaarschrift vermeldt hij niet dat hij de bestuurder van het voertuig was. Dit cruciale punt werd pas later in de beroepsprocedure bij de rechtbank aangevoerd. Toen de gemeente het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde omdat er geen machtiging was van de kentekenhouder, kwam de bestuurder hiertegen in het geweer. Hij stelt namelijk dat hij de brief van de gemeente, waarin om deze machtiging werd gevraagd, nooit heeft ontvangen. Als je een dergelijke brief niet ontvangt, kun je ook niet binnen de gestelde termijn het verzuim herstellen door alsnog een machtiging in te dienen, zo is zijn redenering.

Standpunt van de gemeente

De gemeente stelt dat zij het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Omdat niet duidelijk was dat de bestuurder de bezwaarmaker was, ging de gemeente ervan uit dat het bezwaar namens de kentekenhouder werd gemaakt. Hiervoor is een machtiging nodig. De gemeente zegt deze machtiging te hebben opgevraagd via een brief, maar kan niet bewijzen dat deze brief daadwerkelijk is verzonden.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank geeft in deze uitspraak een duidelijk kader voor bezwaren tegen parkeerboetes. Er zijn twee personen die bezwaar kunnen maken tegen een parkeerboete:

  1. de kentekenhouder van het voertuig; of 
  2. de persoon die het voertuig daadwerkelijk heeft geparkeerd (de bestuurder). Als de bestuurder bezwaar maakt, moet hij dat wel duidelijk maken. De gemeente hoeft hier niet naar te raden. 

Ieder ander moet een machtiging overleggen bij het bezwaarschrift.

In deze zaak heeft de bezwaarmaker pas in de beroepsfase aangegeven dat hij degene is die de auto heeft geparkeerd. De gemeente mocht ervan uitgaan dat het bezwaar namens de kentekenhouder was ingediend en om die reden om een machtiging vragen. Echter, als de gemeente een machtiging opvraagt en de bezwaarmaker zegt deze brief nooit te hebben ontvangen, dan moet de gemeente kunnen bewijzen dat ze de brief daadwerkelijk heeft verstuurd. In dit geval kon de gemeente alleen aantonen dat de brief “aan PostNL ter verzending is aangeboden”. Dat is volgens de rechtbank onvoldoende bewijs van daadwerkelijke verzending.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2025:105; BRE 24/1355 | 09-01-2025

Aangifte is impliciet verzoek om doorschuiven verkrijgingsprijs

Een zoon erft in 2011 de helft van de aandelen van een bv van zijn moeder. In de aangifte inkomstenbelasting van moeder over 2011 is destijds geen (fictief) vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang vermeld. Ook is er geen schriftelijk verzoek tot doorschuiven van de verkrijgingsprijs gedaan door de vertegenwoordiger van de moeder en de zoon.

In 2020 wordt de vennootschap ontbonden en vereffend. De zoon doet aangifte inkomstenbelasting en vermeldt als verkrijgingsprijs de helft van de waarde van de aandelen op het moment van overlijden van zijn moeder. De inspecteur wijkt hiervan af en stelt dat de verkrijgingsprijs van de moeder destijds is doorgeschoven naar de zoon.

De rechtbank oordeelt dat de aangifte inkomstenbelasting van de moeder over 2011 een impliciet verzoek om doorschuiven van de verkrijgingsprijs is. In deze aangifte is immers geen vervreemdingsvoordeel aangegeven. Omdat de zoon de aangifte van zijn moeder heeft ondertekend, geldt dat hij zowel namens zijn moeder als zichzelf om doorschuiven heeft verzocht.

De rechtbank verwerpt het argument van de zoon dat alle erfgenamen een schriftelijk verzoek om doorschuiving hadden moeten doen. De wet biedt iedere verkrijger afzonderlijk de mogelijkheid om te verzoeken om doorschuiven van de verkrijgingsprijs.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | ECLI:NL:RBZWB:2025:16 Mon, 06 Jan 2025 00:00:00 +0100

WOZ: Vergelijkingsobjecten uit andere dorpskern bruikbaar

Een woningeigenaar is het niet eens met de WOZ-waarde van zijn woning. De woningeigenaar vindt onder meer dat de vergelijkingsobjecten niet bruikbaar zijn, omdat die in een andere kern zijn gelegen. De heffingsambtenaar van de gemeente is het daar niet mee eens. Hij wijst erop dat het vinden van voldoende goed vergelijkbare referenties in een klein dorp niet mogelijk is. Om die reden heeft hij ook naar andere kernen van de gemeente gekeken. 

De rechtbank kan dat volgen en acht deze vergelijkingsobjecten, gelet op dit verder niet weersproken betoog van de heffingsambtenaar, voldoende vergelijkbaar met de woning.

Bron: Rechtbank Oost-Brabant | ECLI:NL:RBOBR:2024:4877 Mon, 07 Oct 2024 00:00:00 +0100

Gerechtshof corrigeert onredelijke schatting van inspecteur

Een ondernemer exploiteert huurrechten met betrekking tot panden. Dit houdt in dat hij panden huurt en deze vervolgens onderverhuurt. Daarnaast is hij betrokken bij het innen van huurpenningen en het beheer van de verhuurde woningen. Voor dit laatste heeft hij een mondelinge overeenkomst gesloten met een tussenpersoon, die namens hem de huurpenningen int en afdraagt, huurovereenkomsten opstelt en bemiddelt bij de exploitatie en het beheer van de panden.

De inspecteur van de Belastingdienst is van mening dat de tussenpersoon niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De aangegeven winst uit onderneming is aanzienlijk lager dan de werkelijke winst, gebaseerd op een theoretische winstberekening. Hij legt een navorderingsaanslag op, waarin hij de winst uit onderneming verhoogt. De berekening baseert hij op huurbetalingen en -ontvangsten via de bankrekening en ervan uitgaande dat een deel van de huurtransacties in contanten plaatsvindt. De inspecteur betwist de stelling van de tussenpersoon dat een deel van de inkomsten niet aan hem toerekenbaar is en dat er te weinig bedrijfskosten in aanmerking worden genomen.

In hoger beroep oordeelt Hof Den Haag dat de inspecteur geen redelijke schatting heeft gemaakt van de winst uit onderneming. Het hof vindt het onredelijk dat de inspecteur geen rekening houdt met het aandeel van de ondernemer in de winst. De panden staan op zijn naam en er is een mondelinge overeenkomst met de tussenpersoon. Het hof stelt de winst uit onderneming in goede justitie vast en vermindert de navorderingsaanslag.

Bron: Gerechtshof Den Haag | ECLI:NL:GHDHA:2024:2332 Sun, 12 Jan 2025 00:00:00 +0100

Muziekproductie ondanks fiscale winst geen bron van inkomen

Een belastingplichtige die elektronische muziek produceert, komt in conflict met de Belastingdienst over de aftrek van verliezen uit zijn muziekactiviteiten. De inspecteur stelt dat deze activiteiten niet als een bron van inkomen kwalificeren voor de inkomstenbelasting. Hij legt definitieve aanslagen op, waarbij hij de verliezen uit de muziekactiviteiten niet accepteert.

Bron van inkomen
Voor de kwalificatie als bron van inkomen moet aan drie voorwaarden worden voldaan: deelname aan het economisch verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen en de mogelijkheid om redelijkerwijs voordeel te verwachten. De Belastingdienst zit wat dat betreft in een riante positie. De inspecteur hoeft immers pas later te beslissen. Als er dan inmiddels winst is, zal de inspecteur niet moeilijk doen. Is er nog steeds verlies, dan moet worden beoordeeld of redelijkerwijs verwacht kan worden dat de activiteit in de toekomst positieve opbrengsten zal opleveren.

Standpunt van de muziekproducent 
De muziekproducent stelt dat zijn activiteiten wel degelijk een bron van inkomen vormen. Hij wijst op zijn professionele aanpak met logo's, websites en visitekaartjes. Ook stelt hij dat de investeringen die hij heeft gedaan voor hobbymatig gebruik geen nut hebben. Zo kan hij de licht- en geluidsapparatuur niet in zijn woning gebruiken vanwege de grootte van zijn appartement. Daarnaast wijst hij erop dat zijn resultaten volgens het businessplan verlopen en een stijgende lijn laten zien. Een periode van twee jaar is volgens hem te kort om te beoordelen of sprake is van een bron van inkomen in de creatieve sector.

Standpunt van de inspecteur
De inspecteur stelt dat de activiteiten geen bron van inkomen vormen, omdat redelijkerwijs geen voordeel kan worden verwacht. Hij wijst op de negatieve resultaten en stelt dat de latere kleine winsten alleen ontstaan door het gebruik van fiscale faciliteiten zoals willekeurige afschrijving. Bij een normale afschrijving zou in alle jaren verlies zijn geleden. Het businessplan is volgens hem te optimistisch. De werkelijke omzet is veel lager.

Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een bron van inkomen. Zij baseert dit op de lage omzetten en het totale verlies over de periode 2015-2022. Voor de beoordeling moet volgens de rechtbank worden gekeken naar het bedrijfseconomische resultaat, zonder fiscale faciliteiten. Het businessplan biedt onvoldoende onderbouwing, omdat dit is gebaseerd op algemene markttrends zonder specifiek onderzoek naar de beoogde nichemarkt. De activiteiten worden daarom aangemerkt als inkomensbesteding en niet als inkomensverwerving.

Tip
Zorg voor een gedegen onderbouwing van de voordeelsverwachting, waar mogelijk met specifiek marktonderzoek. De Belastingdienst kijkt bij het beoordelen of sprake is van een bron van inkomen kritisch naar het bedrijfseconomische resultaat, los van fiscale faciliteiten. Tijdig handelen is cruciaal. De Belastingdienst heeft drie jaar de tijd om een definitieve aanslag op te leggen, te verlengen met eventueel verleend uitstel voor het doen van aangifte.
 

Bron: Rechtbank Noord-Holland | ECLI:NL:RBNHO:2024:7325 Wed, 06 Mar 2024 00:00:00 +0100

Kwijtschelding schuld ex-partner is belaste schenking

Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep beoordeeld van een belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag schenkbelasting. De kern van het geschil betrof de kwijtschelding van een schuld door de ex-echtgenote van de belanghebbende, die door de inspecteur als een belastbare schenking wordt beschouwd.

De rechtbank oordeelt dat de kwijtschelding inderdaad als een schenking kwalificeert, omdat de ex-echtgenote de schuld uit vrijgevigheid heeft kwijtgescholden. De rechtbank acht aannemelijk dat de ex-echtgenote bewust de belanghebbende wilde bevoordelen en dat deze wil tot bevoordeling aanwezig was. De argumenten van de belanghebbende dat de kwijtschelding voortkwam uit een morele verplichting om de continuïteit van de onderneming te waarborgen, worden door de rechtbank verworpen. Er is onvoldoende bewijs geleverd dat er sprake was van een natuurlijke verbintenis die de kwijtschelding zou rechtvaardigen.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | ECLI:NL:RBZWB:2024:8411 Mon, 09 Dec 2024 00:00:00 +0100

Te late aangifte erfbelasting leidt tot belastingrente

De rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat de inspecteur terecht belastingrente in rekening heeft gebracht bij een aanslag erfbelasting. Door meerdere sterfgevallen in de familie en een vergissing van de notaris is de aangifte erfbelasting enkele dagen te laat ingediend. De rechtbank oordeelt dat de wet geen ruimte biedt voor verschoonbaarheid van termijnoverschrijding bij het indienen van een aangifte erfbelasting. De wetgever heeft duidelijk bepaald dat de aangifte binnen acht maanden na het overlijden moet zijn ontvangen door de Belastingdienst om berekening van belastingrente te voorkomen.

De belanghebbende voerde nog aan dat de periode, waarover belastingrente is berekend, onredelijk lang was. De rechtbank wees dit argument af. De wetgever heeft expliciet bepaald dat de renteperiode aansluit bij de termijn van het invorderbaar worden van de aanslag.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | ECLI:NL:RBZWB:2024:8401 Mon, 09 Dec 2024 00:00:00 +0100

‘Zachte landing’ in handhavingsplan arbeidsrelaties 2025

De Belastingdienst gaat vanaf 1 januari 2025 weer volledig handhaven bij organisaties die werken met mensen die volgens de wet eigenlijk in loondienst zijn. Over het kalenderjaar 2025 zullen geen boetes worden opgelegd. Dit geldt voor zowel verzuim- als vergrijpboetes. Organisaties kunnen eerst een waarschuwing van de Belastingdienst krijgen voordat er zogenaamde boekenonderzoeken (controles) worden ingesteld. Daarnaast worden alle goedgekeurde modelovereenkomsten automatisch verlengd tot en met 31 december 2029. Met deze maatregelen geeft de Belastingdienst uitvoering aan het verzoek van de Tweede Kamer voor een zachte landing bij de handhaving op schijnzelfstandigheid. Meer hierover is te lezen in het handhavingsplan arbeidsrelaties 2025.

De hervatting van de handhaving betekent dat de Belastingdienst naheffingsaanslagen loonheffingen kan opleggen als er binnen een organisatie sprake is van schijnzelfstandigheid, maar niet verder terug dan 1 januari 2025. Bij een bedrijfsbezoek vindt een gesprek plaats met de organisatie om zicht te krijgen op de inhuur van zelfstandigen en het mogelijke gebruik van schijnzelfstandigen. De Belastingdienst kan de organisatie erop wijzen dat het werken met schijnzelfstandigen voorkomen moet worden. De organisatie wordt dan gewaarschuwd en krijgt de mogelijkheid de bedrijfsvoering te verbeteren. Bij een volgend bezoek kan de Belastingdienst een boekenonderzoek instellen. Dit kan naheffingsaanslagen loonheffingen als gevolg hebben.

Bron: Belastingdienst | lh0021z51fd Wed, 18 Dec 2024 00:00:00 +0100

Modernisering van geschillenregeling en enquêteprocedure voor aandeelhouders

Aandeelhouders hebben soms geschillen over de gang van zaken binnen een vennootschap. Het recht moet dan voorzien in een snelle en efficiënte oplossing om de continuïteit van de vennootschap en de belangen van de werknemers te waarborgen. Om deze geschillen op te lossen bestaan twee procedures:  

  1. de geschillenregelingsprocedure; en  
  2. de enquêteprocedure.

De Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure heeft deze procedures per 1 januari 2025 gemoderniseerd.

De geschillenregelingsprocedure bepaalt dat aandeelhouders, die de vennootschap ernstig schaden, gedwongen kunnen worden uitgekocht door medeaandeelhouders. Aandeelhouders, van wie de belangen ernstig worden geschaad, hebben het recht om te worden uitgekocht. De nieuwe wet regelt dat de Ondernemingskamer van Hof Amsterdam deze procedures behandelt, wat een snelle en deskundige afronding waarborgt. Daarnaast breidt de wet de gronden uit waarop en aan wie de procedures kunnen worden toegewezen, wat de regeling laagdrempeliger maakt.

De enquêteprocedure stelt de Ondernemingskamer in staat om op verzoek van belanghebbenden, zoals aandeelhouders, maatregelen te treffen bij wanbeleid. Een nieuwe toegangseis voor kapitaalverschaffers van beursvennootschappen verduidelijkt de toegang tot een enquêteprocedure, naast de bestaande eisen.

Bron: Overig | wetswijziging | BWBR0049850 | 04-06-2024